nobele
(1908) (Barg.) man, kerel. • Heeft een „nobele" eens een poosje geen thuis dan slaapt hij maar zoolang in of óp de groene deken, dat is in de weide of op een bleekveld; al het edelvolk heeft een afkeer van den krententuin, de bedelaarskolonie Veenhuizen; en is er iemand onder de „gabbers" wat klein van stuk, zoodat hij goed...