Wat is de betekenis van njai?

2025-02-15
Indonesisch Nederlands woordenboek

W. J. S. Poerwadarminta en dr. A. Teeuw (1950)

njai

1 (inheemse) huishoudster; concubine; 2 vrouw! (tegen oudere vrouw).

2025-02-15
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

njai

(19e eeuw) (< Bal.) huishoudster; concubine. • Ja, dàt wist ze op het oogenblik niet; maar de vrees voor de inlandsche huishoudster was zóó sterk, dat haar gewoon helder oordeel er ouder leed, en als zij op dat oogenblik van twee kwaden het minst slechte had moeten kiezen, dan had ze nog liever haar principes over den p...

2025-02-15
Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

njai

njai [concubine]. Eigenlijk een Balinees woord = jongere zuster (vergelijk snaar = schoonzuster, maar in het Indisch gebruik: ‘maîtresse’). Dit woord is te danken aan de slaven-emigratie (men denke aan kampong Bali) vanuit Bali naar Batavia.

2025-02-15
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

njai

(B.I.) huishoudster.

2025-02-15
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Njai

(tweelettergrepig woord, met een nevenvorm nji, dien men speciaal voor namen gebruikt), Jav. aanduiding van gehuwde vrouwen, die niet meer piepjong zijn, bijv. njai Lara Kidoel, de godin van de Zuidzee. In Europ. spraakgebruik heeft het soms een ongunstigen klank, nl. wanneer men er de huishoudsterbijzit van Blanken mee aanduidt. Berg.

2025-02-15
Wink's vreemde woordenboek

dr. Jan Romein (1906)

Njai

Mal., inlandsche „huishoudster” van een Europeaan in Indië.

2025-02-15
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Njai

v. (-en), (Ind.) inlandsche concubine.

Gerelateerde zoekopdrachten