njai
1 (inheemse) huishoudster; concubine; 2 vrouw! (tegen oudere vrouw).
W. J. S. Poerwadarminta en dr. A. Teeuw (1950)
Marc De Coster (2020-2024)
(19e eeuw) (< Bal.) huishoudster; concubine. • Ja, dàt wist ze op het oogenblik niet; maar de vrees voor de inlandsche huishoudster was zóó sterk, dat haar gewoon helder oordeel er ouder leed, en als zij op dat oogenblik van twee kwaden het minst slechte had moeten kiezen, dan had ze nog liever haar principes over den p...
Pieter Johannes Veth (2003)
njai [concubine]. Eigenlijk een Balinees woord = jongere zuster (vergelijk snaar = schoonzuster, maar in het Indisch gebruik: ‘maîtresse’). Dit woord is te danken aan de slaven-emigratie (men denke aan kampong Bali) vanuit Bali naar Batavia.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
(tweelettergrepig woord, met een nevenvorm nji, dien men speciaal voor namen gebruikt), Jav. aanduiding van gehuwde vrouwen, die niet meer piepjong zijn, bijv. njai Lara Kidoel, de godin van de Zuidzee. In Europ. spraakgebruik heeft het soms een ongunstigen klank, nl. wanneer men er de huishoudsterbijzit van Blanken mee aanduidt. Berg.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: