Wat is de betekenis van nijpen?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nijpen

nijpen - Werkwoord 1. absoluut in het nauw brengen De afhankelijkheid van fossiele brandstoffen nijpt meer en meer. 2. (ov) (verouderd) knijpen, samendrukken Zij was hevig ontsteld toen ze 'per ongeluk' in haar billen werd genepen. Verwante...

2024-03-29
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

nijpen

knijpen Daar ligt Gent, zei pater Bruno, en hij wiste met zijn mouw zijn voorhoofd schoon. Telkens als ik Gent verlaat nijpt mijn hart dicht, want er is maar één Gent. Als ze Gent de kroon afnemen is ‘t gedaan met de landen waar Diets klinkt, - en ze zijn bezig het te doen. (Filip de Pillecyn, De soldaat Johan) G...

2024-03-29
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

nijpen

knijpen

2024-03-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

nijpen

(neep, genepen) knijpen, knellen, krap zitten van schoenen en kleren. - weten waar het schoentje nijpt, waar de schoen wringt. - ze nijpen, hem knijpen, bang zijn.

2024-03-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

nijpen

1. Knijpen. Hij nijpt u dat ge kraakt, gelijk een hazelnootje tusschen een deur en dood zijt ge, WALSCHAP 1935, 20. Adelaïde voelde dat zij schoon was. Ernest neep haar handje, WALSCHAP 1939, 12. Moeder had een stap vooruit gedaan. Zij wilde iets roepen en kon niet. Hij had haar arm vastgenomen en genepen, genepen... Zij volgden als slaapwand...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nijpen

v., (k)nipe; de toestand is -d, it knypt, it baernt op ’e neil.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nijpen

(neep, heeft genepen), 1. knijpen, bep. tussen vinger en duim : iem. in de arm nijpen; 2. (Zuidn.) knellen : die schoenen nijpen; 3. (van de kou) snerpen : nooit had de kou zo streng genepen; 4. (fig.) smart veroorzaken, kwellen, inz. van omstandigheden die de mens benauwen: de nood nijpt; het begint er te nijpen, ...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nijpen

neep, h. genepen (1 knijpen, knellen, inz. in Z.-N. of vero.; 2 van koude: snerpen; 3 benauwen): 1. iets nijpen; iem. nijpen, knijpen; Z.-N. de schoen nijpt, knelt; 2. de koude kan nijpen; 3. het gevaar nijpt; het nijpt er; als het nijpt, de nood komt aan den man.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

nijpen

(‘nijpən) (neep, nepen; heeft genepen) 1. knijpen inz. tussen vinger en duim : iemand in de arm -. Syn. → knellen. 2. snerpen : nooit had de kou zo hard genepen. 3. benauwen : gebrek, nood, zorg nijpt; als het nijpt, als de nood aan de man komt.