Wat is de betekenis van niets?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

niets

niets - Onbepaald voornaamwoord 1. geen enkel ding, geen enkele zaak Hij was op de markt, maar hij kocht helemaal niets. Woordherkomst afgeleid van niet (bijwoord) met het achtervoegsel -s Uitdrukkingen en gezegden ♦ niet voor niets ...

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

niets

niets - voornaamwoord, bijwoord, zelfstandig naamwoord 1. helemaal niet ♢ dat bevalt me niets 2. wat niet bestaat ♢ hij kwam uit het niets tevoorschijn 3. geen geld...

2024-04-24
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

niets

Ook: niks. 1. Een (vrijwel) waardeloze hand. 2. Een slechte score. 3. Een niet-haalbare manche (in de uitdrukking ‘redden tegen niets’). 4. Een kleintje (in het verzoek van een leider aan de dummy ‘doe maar niets’ en in de aanduiding van een waardeloze doubleton of driekaart: ‘twee keer niks’ resp. ‘drie keer niks’).

2024-04-24
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

niets

- 'tis niets, het is geen moeite, het is graag gedaan.

2024-04-24
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

niets

zie niks te maken (hebben).

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Niets

pron., neat; totaal —, gjin byt, bean, sprút(sel), sprusel, spui-uit, spoen, spier, drip, grevel, grissel(tsje), brui; — minder, gjin hier minder; er is — aan, der is rook noch smaak oan; dat wordt —, der komt neat fan op ’e hispel, hespel; van — af beginnen, &uacu...

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Niets

I. onbep. vnw., geen enkel ding, geen enkele zaak, in tegenstelling met iets: ik weet er niets van; dat loopt op niets uit; weet je niets nieuws? — (in ’t bijz.) geen geld: dat kost niets; zij heeft niets; — voor niets, tevergeefs; — niet voor niets, niet zonder resulta...

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

niets

(d.i. niet + iets) 1. onbep. vnw.: op aarde is niets bestendig; ze heeft niets, geen geld; niets dan ellende; voor niets; een dingetje van niets, geen waarde; ik vind het niets prettig; spreekt, niets geen, volstrekt niet; dat is van geen waarde; 2. o.: een leugen, een niets, een nietsje.