neskebol
(18e eeuw) (scheldw.) onnozele hals; sufferd. • 't Is een neskebol. Dat is, 't is een nar, een gek, en dus het zelve met een zottebol. 't Is verbastert van het Latynsche nescius, een weetniet, en heeft zo het zelve vaderland met een quidam. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitleg van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert...