negerij, negorij 1
negerij, negorij [gehucht]. Omtrent dit woord heersen zonderlinge dwalingen, die onmiddellijk worden ingezien als men de ware oorsprong heeft erkend. Op de klank af brengt men het doorgaans in verband met neger (van Latijn niger, zwart), zoals wij de zwarte Afrikanen noemen. Zo lezen wij bij Weiland onder neger: ‘van hie...