neetoor
(19e eeuw) (inf.) plagerig persoon, pestkop. Syn.: neetnek*. • Maar je bent en blijft toch een dwarskop, een neetoor. (Barend Haar: Gerrit en Hanna: een verhaal voor de jeugd. 1879) • Een stampvolle zaal; een wat men zoo noemt ‘uitgezocht’ publiek; onder de vertooning groote stille aandacht; en aan het slot uitbundige toejuic...