neder
neder - Bijwoord 1. neer nèder - Zelfstandignaamwoord 1. (Jiddisch-Hebreeuws) gelofte Woordherkomst [bijwoord] (erfwoord) van het Middelnederlandse woord [zelfstandig naamwoord] van Hebreeuws
Wiktionary (2019)
neder - Bijwoord 1. neer nèder - Zelfstandignaamwoord 1. (Jiddisch-Hebreeuws) gelofte Woordherkomst [bijwoord] (erfwoord) van het Middelnederlandse woord [zelfstandig naamwoord] van Hebreeuws
Jozef Verschueren (1930)
('ne:dər) 1. bn. Veroud. laag, alleen nog in samenstellingen : Nederlanden. 2. bw. naar beneden : ter -; op en -. → op. Opm. Neder vormt met vele werkwoorden scheidbare samenstellingen : nederbuigen, boog neder. heeft nedergebogen; nederdrukken. -houden, -ploffen. -storten. -tuimelen, -vellen, -werpen, -zien, -zinken, -zweven.
J.H. van Dale (1898)
gewoonlijk NEER, bw. naar beneden, naar omlaag (in samenstellingen); ter neder, omver, naar beneden : ter neder werpen; op en neder, van boven naar beneden en omgekeerd: op één dag loop ik die trap wel honderdmaal op en neer; — (ook) van het eene eind tot het andere : de straat, de kamer op en neer loopen. (Neder, neer vormt tal...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: