Nauwte
s., naute, nau (it).
Van Dale Uitgevers (1950)
v., 1. het nauw-zijn; 2. enge, smalle weg; bergengte, zeeëngte; 3. nauwe opening in een visfuik; 4. (fig.) angst, benauwdheid.
Jozef Verschueren (1930)
('nouwtə) v. (-n) 1. Alom. datgene wat nauw, eng is. 2. Inz. a. nauwe weg, berg-, zeeëngte. b. nauwe in- of doorvaart, c. nauwe opening: de van een visfuik.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: