Wat is de betekenis van nauw?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nauw

nauw - Bijvoeglijk naamwoord 1. een geringe breedte hebbend nauw - Zelfstandignaamwoord 1. zeeëngte De schepen passeerden het Nauw van Calais. 2. knel, nood Wij kwamen in het nauw toen de benzine opraakte. Woordherkomst c...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

nauw

nauw - bijvoeglijk naamwoord 1. zonder afwijkingen naar boven of beneden ♢ hij neemt het niet zo nauw 1. het komt niet zo nauw [het hoeft niet zo precies] 2. dat luistert nauw...

2024-03-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

nauw

- nauw aan het hart, na aan het hart, dierbaar. De hele gemeenschap is hier aanwezig. Ik hou van die verbondenheid. Grembergen ligt me nauw aan het hart. - HN, 08-07-2002 Kerst ligt Amerikanen nauw aan het hart. Nieuwjaar wordt minder intens gevierd, maar kerstmis des te meer. - HN, 02-01-2003. zie schoen.

2024-03-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

nauw

In de verb. nauw aan het hart liggen, na aan het hart liggen. Vooral experimenten allerhande, groot en klein, liggen de minister nauw aan het hart. Ook verwijst hij nogal gemakkelijk naar het Amerikaanse onderwijssysteem, Vrouw en Wereld sept. 1975, p. 22.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nauw

s.n., nau (it); in het — drijven, yn ’e knipe, pine, pikel sette, bikringe, bitrekke; in het — zitten, yn ’e knipe, yn ’e lytse loege, yn ’e pine sitte.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nauw

I. bn. bw., 1. niet wijd, klein van omvang, met weinig ruimte, smal: een nauwe straat; nauwe schoenen; de mouwen zijn te nauw; 2. zonder veel tussenruimte, dicht, dicht bij elkaar: de stad werd nauw ingesloten; — wij zitten hier heel nauw; 3. dicht aansluitende, niet ver afstaande: in nauw verband;...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nauw

I. bn., bw. (1 eng, niet wijd, smal; 2 dicht; 3 scherp, streng; 4 nauwelijks): 1. een nauwe straat, te nauwe laarzen; 2. zich nauw aaneensluitend; 3. iem. nauw in ‘t oog houden; nauw op iets toekijken; 4. hij was nauw aangekomen, of hij moest alweer vertrekken; nauw merkbaar; nog: nauw van geweten zijn, nauwgezet; zegsw. dat luistert zo nauw...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

nauw

(nouw) I. bn. enbw. (-er,-st) 1. met weinig ruimte, smal: een -steegje; een -e cel; een -e opening; een -keelgat; een pijnlijk korset; het -e buisje scheurt; -e laarzen; de wereld was hem te -; zitten; -e→ ligging. Syn.→ bekrompen. 2. dicht, innig: een -e aansluiting; -e betrekkingen; -e bloedverwanten; verbinden, verbonden zijn, in verb...