natuurlijk
natuurlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. uit de natuur afkomstig natuurlijk - Bijwoord 1. vanzelfsprekend. Woordherkomst Afgeleid van natuur met het achtervoegsel -lijk Antoniemen onnatuurlijk
Wiktionary (2019)
natuurlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. uit de natuur afkomstig natuurlijk - Bijwoord 1. vanzelfsprekend. Woordherkomst Afgeleid van natuur met het achtervoegsel -lijk Antoniemen onnatuurlijk
drs. Toine van Hoof (2017)
1. Van een bod: lengte (of steun) in de geboden kleur belovend of (SA-bod) een min of meer evenwichtige hand, terwijl niet tegelijkertijd een andere boodschap wordt overgebracht. In enge zin is een bod alleen ‘natuurlijk’ als daarmee een voorstel wordt gedaan het bod tot eindcontract te laten worden. In ruime zin worden diverse forcing biedingen oo...
Muiswerk Educatief (2017)
natuurlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: na-tuur-lijk 1. alles wat te maken heeft met de natuur ♢ ik hou van een natuurlijke versiering met de kerst 1. een natuurlijke dood sterven [niet vermo...
Getty Research Institute (1990)
natuurlijk - In algemene zin, zijn oorsprong hebben binnen de normale samenstelling en werking van zaken zoals die in de natuur worden aangetroffen, en die nauwelijks of geen enkele menselijke bewerking hebben ondergaan. Verwijst in specifieke zin naar blaasinstrumenten zonder kleppen, toetsen of andere mechanische voorzieningen voor het veranderen...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., natuerlik, eigenaerdich; een -e dood sterven, jins eigen dea stjerre; (adv.), fansels.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. op de natuur betrekking hebbend: natuurlijke historie, dier-, planten delfstofkunde; natuurlijke godsdienst; 2. door de natuur voortgebracht of gevormd: een natuurlijke magneet; natuurlijke grenzen; natuurlijke steen, natuursteen; — natuurlijk talud, helling die afgegraven grond aanneemt, als...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (1 op de natuur betrekking hebbende; 2 naar of volgens de natuur; 3 fig. eenvoudig, ongekunsteld, naïef): 1. natuurlijke historie, wetenschap der dier-, plant- en delfstofkunde; 2. een natuurlijke dood sterven; het natuurlijk verstand, gezond; de natuurlijke loop der dingen; in: je hebt natuurlijk weer gelijk! natuurlijk! zeker; natuu...
Jozef Verschueren (1930)
(na'tu:rlək) A. bn. en bw. (-er, -st) I. Eig. 1.[natuur I 1] van, eigen aan, volgens, zoals in, betreffende de natuur : -e hulpbronnen, hulpmiddelen; -e landschappen, streken; -e bloemen; -e en zedelijke krachten; een standbeeld op -e grootte; tekenen op -e grootte;→ -e historie; de -e mens, in de staat vóór de wedergeboort...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: