Nakkedikker, nakketikker, nakketakker
zeurkous; onaangenaam persoon; bedrieger; iemand zonder geld maar met veel praatjes; kale bluffer; armoedzaaier. Beem (1974) leidt het woord af van het Jiddische nakkedik, dat terug te voeren is op het Middelhoogduitse nacketac (naaktheid). Het woord wordt verder nog vermeld door Berns & van den Braak. Een woord met dezelfde klankwissel...