Wat is de betekenis van Nadruk (1)?

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Nadruk (1)

Nadruk m. het nadrukken: hij beklaagt zich over den nadruk van zijn werk; (-ken), nagedrukt boek: de Amerikaansche nadruk van dit werk is veel goedkooper. NADRUKJE, o. (-s).