Wat is de betekenis van nadeel?

2023-06-04
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nadeel

nadeel - Zelfstandignaamwoord 1. ongunstige eigenschap Het nadeel van een grote auto is vaak het grote benzineverbruik. 2. verlies. De aandeelhouders ondervonden nadeel van de sterk gedaalde beurskoers. Woordherkomst samenstelling van n...

Lees verder

Direct toegang tot alle 10 resultaten over nadeel?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-04
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

nadeel

nadeel - zelfstandig naamwoord uitspraak: na-deel 1. waardoor het niet ideaal is ♢ het is wel een nadeel dat je zo ver weg woont Zelfstandig naamwoord: na-deel het nadeel de nadelen...

Lees verder
2023-06-04
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nadeel

s.n., neidiel (it), skea; iem. — berokkenen, immen ûnderstek dwaen, immen in gat (troch de noas) boarje; zichzelf — berokkenen, jins eigen glêzen ynslaen.

2023-06-04
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nadeel

o. (...delen), dat waardoor iem. of iets minder wordt, schade, verlies: iem. nadeel toebrengen; nadeel van iets ondervinden; dat is in je nadeel; in het nadeel komen: — ik zal niets ten nadele van hem zeggen.

2023-06-04
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nadeel

o. nadelen (schade, verlies): nadeel lijden, hebben; tot zijn eigen nadeel; in iems. nadeel zijn; iets te zijnen nadele zeggen; dat is, strekt, komt tot nadeel (of: ten nadele) van zijn gezondheid.

2023-06-04
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

nadeel

('na:) o. (nadelen) wat met iemands belangen strijdig is: hebben, lijden, ondervinden; tot komen, strekken, zijn; tot -, ten nadele van iemand of iets; in iemands zijn; iets te zijnen nadele zeggen. Syn. ➝ afbreuk.

2023-06-04
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

nadeel

o. (—delen), dat, waardoor iemand of iets minder wordt, schade, verlies: iemand nadeel toebrengen; nadeel van iets ondervinden; dat is in je nadeel ; in het nadeel komen; ik zal niets ten nadele van hem zeggen.

2023-06-04
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Nadeel

Nadeel o. (-en), het kwaad dat voor iem. uit iets ontstaat en hem achter doet staan bij anderen die er voordeel van hebben, schade, verlies: iem. nadeel toebrengen; nadeel van iets ondervinden; — schande, oneer: ik zal niets ten nadeele van hem zeggen.

Lees verder
2023-06-04
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Nadeel

zie Afbreuk.

2023-06-04
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Nadeel

Nadeel, o. (-en), schade, verlies; schande, oneer; ten -e van. *-IG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. schadelijk; met schade; vernederend, schandelijk; ongunstig.

Lees verder