Wat is de betekenis van Naarling?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

naarling

(eind 19e eeuw) (scheldw.) naar, vervelend iemand; treiteraar. Vgl. aterling*; beroerling*; etterling*; godverdommeling*; goorling*; griepeling*; onguurling*; verrekkeling*. • Ach ja!... naarling! moet je weer 's laten zien, dat jij altijd zoo op tijd bent! (Frans Coenen: Bleeke levens. 1899) • Felix was uit zijn humeur. Hij vond Jacques...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

naarling

naarling - Zelfstandignaamwoord 1. naar, onaangenaam persoon Je bent een echte naarling. Woordherkomst Afgeleid van het bijvoeglijk naamwoord naar met het achtervoegsel -ling.

2024-04-24
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Naarling

naar, vervelend iemand; treiteraar. Vgl. het verouderde aterling. Die eene was ’n naarling, maar Japie vond ze wat aardig. (Frans Coenen, Zondagsrust, 1902) ‘Vaders zijn meestal naarlingen,’ zei Louise strijdlustig. (Jan Mens, De kleine waarheid, 1967)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Naarling

gemeensl. (-en), nare, vervelende persoon.

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

naarling

m. (-en), nare, vervelende persoon: jassus, wat een naarling

2024-04-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-24
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)