Wat is de betekenis van Naar (1)?

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Naar (1)

Naar voorz. ter aanduiding van eene beweging in de richting van zeker voorwerp: naar huis gaan; van voren naar achteren, van buiten naar binnen; hij is naar Amerika gevlucht; naar iets grijpen, slaan, gooien; — laat naar je kijken, dat kun je denken, (ook) dat is niet waar; — (fig.) naar iem. omzien, zorg voor hem dragen; — naar...