Naakt (1)
Naakt bn. bw. (-er, -st), ontbloot van alle bedekking, zonder kleederen (van het lichaam): (bijb.) ik was naakt en gij hebt mij gekleed; hij had geen kleeren om het naakte lijf te bedekken; studies naar het naakt model; — (fig.) iem. naakt uitschudden, uitkleeden, hem van alles berooven; — naakt en bloot, arm en behoeftig; — zon...