naai
(1906) (Barg.) slim; gewiekst; bij de hand. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Naai was Piet genoeg, bromde Karel. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914) • Zulk oksig, naai zwemtuig had hij nog nooit ergens gezien. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3:...