Wat is de betekenis van naai?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

naai

(1906) (Barg.) slim; gewiekst; bij de hand. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Naai was Piet genoeg, bromde Karel. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914) • Zulk oksig, naai zwemtuig had hij nog nooit ergens gezien. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3:...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

naai

naai - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naaien ♢ Ik naai 2. gebiedende wijs van naaien naai! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naaien naai je?

2024-04-19
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

naai

(< Jidd. nei < Hd. neu), bijdehand, handig: Boeventaal.

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

naai

genaai, met naald en garing werk.

2024-04-19
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

Naai

bij de hand.

2024-04-19
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

naai

naai - (argot), handig, bij de hand, gewiekst.

2024-04-19
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Naai

binnenste deel van een wiel waarin de as sluit en de spaken bevestigd zijn.