muil
1) (16e eeuw) (plat) mond. Bij uitbreiding ook: aangezicht. Het WNT citeert o.a. Cornelis Everaert: "Soo sallic noch eens myn muulkin legghen Weerdinnekin andt uwe met blyden ghedochte." 'Muilen trekken': lelijke gezichten trekken. Een dialectische vorm van muil is moel*. Volkse syn. voor mond: babbel*; bakhuis*; bakkes*; bek*; boterhammenschuif*;...