Wat is de betekenis van mottig?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

mottig

(begin 20e eeuw) (Amsterdam, veemarbeiders) het cijfer 33 (volgens de oude veemtelling). • Ook H. Stork uit Amsterdam stuurde ons wat antiek jargon op. Bijna zestig jaar geleden werkte hij als 'een der jongste bedienden bij De Nederlandsche Bank N.V.' op de afdeling Giro en Rekening-courant. 'De bedragen werden nog met een keurig handschrift g...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

mottig

mottig - Bijvoeglijk naamwoord 1. door de mot aangevreten waardoor er in kleding allemaal kleine gaatjes kunnen zitten Na een jaar in de kast te hebben gehangen was het wollen pak helemaal mottig geworden. 2. (België) heel lelijk Woordherkomst afleiding van mot met het achtervoegs...

2024-04-25
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

mottig

smerig, lelijk Denk nu vooral niet dat in die harde, rode republiek, in de eerste socialistische staat op Duitse bodem, zoals de leiders van de ddr hun staat zo graag noemden, alleen geschriften van Marx en Engels of memoires van opa Honecker werden gedrukt, op mottig papier dan nog. (Geert van Istendael, Anders is niet beter) Geen...

2024-04-25
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

mottig

misselijk, slechtgehumeurd. Daar word ik zo mottig van. ’t Is mottig weer (miezerig, grauw, grijs). Ik zie er mottig uit (niet toon¬baar). Een mottig broodje kip-curry (niet lekker)

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

mottig

(bn. en bw.) misselijk, onpasselijk, ongesteld, duizelig. Het zijn niet alleen de Belgische voetbalsupporters die zich mottig voelen als ze in Tokyo voet aan de grond zetten. - HN, 02-07-2002. vuil, vies, smerig, lelijk. Hun debuut dateert ongeveer van twee jaar geleden. Toen, tijdens een eerste interview, stelde zanger Cedric dat hij een cd opne...

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

mottig

1. Van pers. en zaken: niet fris, vuil, vies, morsig; - van pers. ook m. betr. t. het uiterlijk: niet knap, lelijk: onze W. is toch nooit een mottig ventje geweest. S.: Laat het sneeuwen of vriezen, of regenen, ’t Zijn allemaal gebaren van God en loffelijke dingen. V.: Ja, maar als ’t moddert (= modderig is) kunt g’...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

mottig

I. bn.; door de mot beschadigd; fig. pokdalig: fig. mottige Willem. II. bn.; 1. onhelder en vochtig: ’t is mottig weer; 2. Z.-N. vuil: mottige tang, vuil wijf;

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

mottig

(‘mottəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. door de mot geschonden : goed. 2. pokdalig: een gezicht. 3. met kleine gaatjes aan de oppervlakte : -e steen. 4. door de wormen aangetast: vlees. 5. onaangenaam, mal, nors : die -e ven. 6. onhelder, vochtig door de mot (II) : weer.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)