morsig
morsig - Bijvoeglijk naamwoord 1. onzindelijk, slonzig ♢ Wees toch niet zo'n morsige jongen en ruim je rotzooi op! Woordherkomst Naamwoord van handeling van morsen met het achtervoegsel -ig
Wiktionary (2019)
morsig - Bijvoeglijk naamwoord 1. onzindelijk, slonzig ♢ Wees toch niet zo'n morsige jongen en ruim je rotzooi op! Woordherkomst Naamwoord van handeling van morsen met het achtervoegsel -ig
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., smoarch, griemerich, slanterich, sloarderich, sloardich, grûzich, gruzich, grûzelich, grobb(el)ich; — persoon, griemer, griemlape, grobbert; — maken, bigrûzje; — worden, forsuterje.
Jozef Verschueren (1930)
(’morsɘch) bn. en bw. (-er, -st) onzindelijk, vuil: -e kozakken; de -e aard van dat volk; te werk gaan; een gracht vol water; weer.
J.H. van Dale (1898)
Morsig bn. bw. (-er, -st), onzindelijk, vuil, smerig: een morsig wijf; een morsig huishouden; morsige straten; morsige woorden, zedenkwetsende, onmanierlijke woorden. MORSIGHEID, v. onzindelijkheid. MORSIGLIJK, bw. (w. g.), morsig.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: