mooi
mooi - Bijvoeglijk naamwoord 1. (Noord-Nederland) prettig in voorkomen, aangenaam om naar te kijken, schoon. ♢ Ze heeft een erg mooi gezichtje. 2. (Noord-Nederland) prettig, aangenaam. ♢ Het is mooi weer vandaag. 3. (Noord-Nederlan...
Nederlandstalige WikiWoordenboek
mooi - Bijvoeglijk naamwoord 1. (Noord-Nederland) prettig in voorkomen, aangenaam om naar te kijken, schoon. ♢ Ze heeft een erg mooi gezichtje. 2. (Noord-Nederland) prettig, aangenaam. ♢ Het is mooi weer vandaag. 3. (Noord-Nederlan...
Nederlands woordenboek voor onderwijs
mooi - bijvoeglijk naamwoord 1. zeer goed ♢het is een mooi feest geweest 1. daar ben je mooi klaar mee [blijk van medeleven als iemand in een nare situatie zit] 2. iemand uitmak...
Marc De Coster ©, 1998
1. - gezicht voor een kapotte ruit,schertsend gezegd van een fraai gezicht. Cliché. 2. iets -s,een innige verhouding. Journalistencliché, vaak ironisch gebruikt. Sinds begin jaren tachtig. Zie ook iets hebben met. Iets moois tussen Voorhoeve en Lubbers. (Trouw, 16/04/8) Het gerucht gaat dat Jody een paar jaar geleden iets moois met diezelfde Prin...
Rode Scheen: Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950
Mooi - zie Mooij.
Nederlands woordenboek (7e druk)
I. bn bw. (-er, -st), in de Noordnl. spreekt. het gewone woord voor schoon; 1. keurig in zijn voorkomen, met veel zorg opgeschikt: wat ben je mooi vandaag; wie mooi wil zijn moet pijn lijden (zei de meid, en zijn speldde haar muts aan haar oren vast); een hoedje waarmee men enig weken mooi is; — zich mooi maken, zijn opschik in orde br...
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
Mooi bn. bw. (-er, -st), wat de zinnen, inz. het gezicht, aangenaam aandoet, schoon, fraai, bevallig, aardig, lief: een mooi vergezicht; eene mooie streek; een mooi meisje met mooi haar en mooie oogen; (ook door uiterlijken opschik) wat heeft hij zich mooi uitgedost vandaag !; — zich mooi maken, zich fraai kleeden, (fig.) pronken met anderman...
Gerelateerde zoekopdrachten