Wat is de betekenis van Monter?

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

monter

opgewek, lewendig.

2024-03-29
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Monter

I. (op)stijgen, rijzen; naar boven gaan; (op)klimmen; bedragen; ça monte, het gaat hier de hoogte in; het loopt op [tot een hoog bedrag]; monter trop, te hoog zijn [v. kraag]; monter et descendre, trap op, trap al lopen; stijgen en dalen, op- en aflopen; monter à âne, ezeltje rijden; monter à bicyclette, fietsen; monter &...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Monter

adj. & adv., monter, mûnter, helder.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Monter

bn. bw., opgewekt, levendig.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

monter

bn., bw.; vrolijk, opgewekt.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

monter

('montər) bn. en bw. (-der, -st) levendig, opgewekt.

2024-03-29
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Monter

Monter bn. bw. opgewekt, levendig. MONTERHEID, v. opgewektheid.