mondig
mondig - Bijvoeglijk naamwoord 1. (juridisch) meerderjarig en toerekeningsvatbaar 2. met de mogelijkheid van zich af te bijten, sociaal weerbaar Woordherkomst afgeleid van mond met het achtervoegsel -ig Antoniemen onmondig
Wiktionary (2019)
mondig - Bijvoeglijk naamwoord 1. (juridisch) meerderjarig en toerekeningsvatbaar 2. met de mogelijkheid van zich af te bijten, sociaal weerbaar Woordherkomst afgeleid van mond met het achtervoegsel -ig Antoniemen onmondig
Muiswerk Educatief (2017)
mondig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: mon-dig 1. in staat om voor jezelf op te komen ♢de dokter heeft te maken met mondige patiënten Bijvoeglijk naamwoord: mon-dig ... is mondiger dan ... h...
Jozef Verschueren (1930)
('mondәch) bn. 1. Verh. meerderjarig : de jongen is -; de -e jaren. 2. stout in het spreken : een wijƒ.
T. Pluim (1921)
(meerderjarig), van een oud woord mont of mond, dat hand, bescherming beteekende. Mondig wil dus letterlijk zeggen: geschikt of oud genoeg om zich zelf te kunnen beschermen. Een momber was vroeger de naam voor weesvader of voogd, van: mond-ber = mond (of bescherming) dragende. Zoo spreekt men nog van Momberkamer („wees- en momberkamer”)...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: