mollen
1) (1706) (inf.) doden; kapotmaken. 'Hij gaat naar de mollen': hij gaat sterven. Bedoeld wordt: naar een plaats gaan waar de mollen vertoeven. Kijk ook onder mol* en mollement*. • Mollen, bw. gel. (ik molde, heb gemold), doodslaan, doodsteken. (I.M. Calisch en N.S. Calisch: Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal. 1864) • mollen o. werk...