molenpaard
(19e eeuw) (scheldw.) grote, plompe vrouw. Gelijkenis met het paard dat het grootste dier is op een boerderij. In deze betekenis reeds opgetekend door W. Draaijer (Woordenboekje van het Deventersch dialect. 1936). Synoniemen zijn karrenpaard* en natiepaard*. • mölnpeerd; meulnpeerd (= molenpaard), in de vergelijking: da s n wicht, ( n ma...