Wat is de betekenis van moede?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

moede

moede - Bijvoeglijk naamwoord 1. (verouderd) vermoeid, moe moede - Zelfstandignaamwoord datief van moed, archaïsch|archaïsche vorm die in enkele staande uitdrukking voorkomt Woordherkomst [bijvoeglijk naamwoord] van het Middelnederlandse woord moede, mode en muede; cognaat met Oudsaksisch môđi, Angelsaks...

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Moede

moe, bn. bw. (moeder, meest —), 1. vermoeid, afgemat: ik ben moede van de wandeling; zich moe kijken; ik ben zo moe als een hond; — het moede hoofd neerleggen, sterven na een leven vol zorg; 2. te veel, meer dan genoeg hebbende van, beu: ik ben die man moe ; ik word het moe altijd hetzelfde te horen ; — zij is he...

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

moede

('moedə) bn. en bw. (-r, meest -) [zich gemoeid hebbend] 1. uitgeput van krachten: moe(de) van de wandeling; moe(de) en mat; zo moe(de) als een hond; iemand moe(de) maken; moeide) getennist; moe(de) knippende met de ogen; het moe(de) gemarteld hoofd; het hoofd neerleggen, ook Fig. sterven na een leven vol zorgen. Syn. → afgemat. 2. niet...

2024-04-26
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Moede

Moede MOE, bn. bw. (-r, meest -), vermoeid, afgemat: ik ben moede van de wandeling; ik ben zoo moe als een hond; het moede hoofd neerleggen, sterven na een leven vol zorg; — afkeerig van iets: ik ben dien man moe; ik word het moe altijd hetzelfde te hooren; — zij is het leven moe, zij wenscht te sterven.

2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Moede

Moede, bn. en bijw. vermoeid, afgemat; afkeerig van iets; zij is het leven -, zij wenscht te sterven. *-LOOS, bn. (...zer. -st), zonder moed; ontmoedigd, terneêrgedrukt. -HEID, v. gmv.