Wat is de betekenis van minvermogend?

2024-12-04
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-12-04
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

minvermogend

(1920) (euf.) arm. Zie ook: nulste* wereld. • Om een arme te sparen noemt men hem minvermogend. Ook van een tekort aan verstand wordt men ongaarne beschuldigd: vandaar allerlei eufemismen voor domheid en bekrompenheid. Geheel versleten zijn de oorspronkelike eufemismen idioot en simpel, waarvoor men nu zwakzinnig zegt. (De Nieuwe Taalgids. Jaa...

2024-12-04
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

minvermogend

minvermogend - Bijvoeglijk naamwoord 1. heel weinig geld te besteden hebben Enschede meent een wapen te hebben gevonden om minvermogende stadsgenoten uit de schulden te houden/helpen. Het heet Wonen+. In een proef die in september begint neemt de Stadsbank de financiële regie over in dertig huishoude...

2024-12-04
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

minvermogend

Sedert de negentiende eeuw een eufemisme voor arm. Het subsidiereglement thuiszorg voor bejaarden (Gr. 2.5 november 1:997) omschrijft ‘minvermogend’ als volgt: ‘De hulpbehoevende bejaarde moet genieten van de voorkeurregeling mutualiteit (WIGW) met andere woorden aanspraak kunnen maken op de verhoogde tussenkomst van het ziekenfonds. De minvermogen...

2024-12-04
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Minvermogend

adj., earm; — zijn, it net bêst dwaen kinne.

2024-12-04
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Minvermogend

bn., weinig bezittend, weinig kunnende betalen.

2024-12-04
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

minvermogend

bn.; zeer weinig vermogend, niet ver af van onvermogend: behoeftig.

2024-12-04
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

minvermogend

(minvər'mo:gsnt) bn. zeer weinig vermogend, bezittend : -e leerlingen. Syn. → arm (Il 11). minvermogende m. en v. (-n).

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-12-04
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Minvermogend

Minvermogend bn. weinig bezittend, weinig kunnende betalen, tot de lagere burgerklasse behoorende; — als z.n. minvermogende: eene school voor minvermogenden; vrijstelling van betaling voor on- en minvermogenden.