Wat is de betekenis van Menig?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

menig

menig - Onbepaald voornaamwoord 1. meer dan een Zij sloegen menige aanval af. De discussie doet in menig dorp de gemoederen hoog oplopen. Verwante begrippen verscheidene, enkele, diverse

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

menig

menig - voornaamwoord uitspraak: me-nig 1. een vrij groot aantal ♢menig onderwijzer heeft moeite met rekenen Voornaamwoord: me-nig menige

2024-04-20
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

menig

in België ook gebruikt met een meervoud - menige jaren, menig jaar, heel wat jaren. Zijn productie ligt zelfs hoger dan die van menig vakgenoot in actieve dienst. - DS, 29-08-2002.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Menig

num., mennich, mannich.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Menig

onbep. telw. of bn., verscheidene, veel meer dan een (steeds gevolgd door eenzelfst. nw. in het enk.): menig mens; menig uur ben ik er geweest; ik heb menige slapdoze nacht doorgebracht; in menig opzicht wordt dit bevestigd.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

menig

onbep. telw. gevolgd door een zn. in het enkelv. (veel meer dan één): menig mens; er menig uur doorbrengen, verscheiden uren.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

menig

('me:nəch) onbepaald telw. (steeds gevolgd door een zelfst. nw. in het enk.) meer dan één, verscheidene: zo mens; zo hoofd; gelukkig jaar. Syn. → enig.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

menig

onbep. telw. of bn., verscheidene, veel meer dan één (steeds gevolgd door een zelfst. nw. in het enk.): menig uur ben ik er geweest; ik heb menige slapeloze nacht doorgebracht; in menig opzicht wordt dit bevestigd.