memmen
1) (1931) (inf.) zaniken, zeuren. Van 'mem' (borst van een zogende vrouw), overdrachtelijk ook voor een 'zeurderig, verwend kind'. Talrijke syn. in de volkstaal: azijnzeiken*; beunnaaien*; bitchen*; bleppen*; dimdammen*; discuzeuren*; donderen*; donderjagen*; drammen*; eieren*; eikelen*; emmeren*; etterbakken*; etteren*; fucken*; gallen*; gorten*;...