matten
1) (1939) (Barg.) knokken; vechten. Ook: op de mat gaan. Refereert wellicht aan een gevecht op de deurmat. Zie ook: matpartij*. • Je ken goedkoop heibel met ze kraage - so is 't matte (vechten). (H. Dijkhuis: Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis. 1939) • Da's vragen om matten. (Simon Carmiggelt: Mag 't een ietsje meer zijn. 1957) &bul...