Wat is de betekenis van mastodont?

2024-04-19
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

mastodont

Het begrip mastodont heeft 6 verschillende betekenissen: 1) slurfdier uit de prehistorie. zeer groot, dikhuidig slurfdier uit de prehistorie, met sterk ontwikkelde slagtanden en knobbelkiezen die bezet zijn met tepelvormige uitwassen. Is een slurfdrager en lijkt sterk op een mammoet, maar is niet verwant aan de echte olifantachtigen (Elep...

2024-04-19
Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

mastodont

(hier:) iemand met veel aanzien en invloed, (politieke) zwaargewicht uitspraak [mas-to-dont] citaat “De afgelopen twintig jaar had Tilburg PvdA-burgemeesters, met uitzondering van een korte periode waarin VVD-mastodont Ivo Opstelten waarnemend burgemeester was. Behalve die interim-periode had de stad niet eerder een burgemeester van VVD-hui...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

mastodont

mastodont - Zelfstandignaamwoord 1. (dierkunde) een geslacht van uitgestorven slurfdieren 2. (figuurlijk) een groot gevaarte of een groot, invloedrijk persoon

2024-04-19
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Mastodont

[v. Gr. mastos = tepel, en odous, odontos = tand] 1. geslacht van prehistorische olifanten (met tepelvormige knobbels op de kiezen); 2. (fig.) enorm gevaarte.

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Mastodont

voorwereldlijke olifant

2024-04-19
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Mastodont

(Gr. mastos, tepel, odons, tand), uitgestorven geslacht van slurf dieren, gelijkend op de olifant, met rechte stoottanden.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

mastodont

(masto'dont) m. (-en) [Fr. < Gr. mastos, borst + odoon, tand] voorwereldlijke tot 6 m lange en 4 m hoge olifant waarvan de tanden met tepelvormige uitwassen waren bezet.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

mastodont

[<Gr.], m. (-en), 1. Mastodon, een uitgestorven slurfdier; 2. (fig.) geweldig gevaarte.