mamzer, mamser
(19e eeuw) (joods Amsterdamse kringen) scheldw. voor een uitgeslapen of kwaadwillige vent. Voluit: 'mamzer benne-nidde' (bastaard en zoon van een menstruerende). Een 'mamzer-tome' is een onreine bastaard (toma: onrein) terwijl met een 'mamzert pleigisj' een bastaard en een zoon van een 'peleges' (bijwijf) bedoeld wordt. Zie verder nog Voorzanger &a...