Wat is de betekenis van magisch?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

magisch

magisch - Bijvoeglijk naamwoord 1. met een bijzondere, bovennatuurlijke betekenis Woordherkomst afgeleid van magie met het achtervoegsel -isch Verwante begrippen magiër

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

magisch

magisch - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ma-gies 1. wat met toveren te maken heeft ♢zij beschikt over magische krachten 2. wat met bovennatuurlijke krachten te maken heeft ♢het is toch magisch dat zi...

2024-03-29
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Magisch

[Lat. magicus, Gr. magikos] op de magie betrekking hebbend; op de wijze van een tovenaar; betoverend.

2024-03-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Magisch

bovennatuurlijk; toverkracht bezittend

2024-03-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Magisch

werkend met toverkracht, bezwerend

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Magisch

adj., magysk.

2024-03-29
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Magisch

toverachtig, magisch.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Magisch

(<Hd.), bn., (als) door, met toverkracht werkend, bovenaardse macht hebbend: een magische kracht; magische kringen; een magisch wezen.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

magisch

toverkracht bezittend, betoverend; ~ vierkant, tovervierkant, een als een dambord verdeeld vierkant, in welks velden de getallen 1, 2 enz. zodanig geplaatst zijn, dat de som in de richting der zijden en der diagonalen steeds dezelfde is.