Wat is de betekenis van Magertjes?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

magertjes

magertjes - Bijvoeglijk naamwoord 1. alleen als naamwoordelijk deel: enigszins mager Wat ziet hij er magertjes uit, hij is toch niet ziek? Woordherkomst Afgeleid van mager met het achtervoegsel -tjes. Doordat dit achtervoegsel is ontstaan uit onder meer het verkleiningsachte...

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Magertjes

bw., 1. sober, karig: magertjes soppen, schraal eten; het magertjes hebben; 2. onbeduidend, nietig: de opbrengst was magertjes.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

magertjes

bw.; sober, kommerlijk, zorgelijk: die lui kunnen maar magertjes leven.

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

magertjes

bw. vrij mager.

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

magertjes

bw., 1. sober, karig: soppen, schraal eten; het hebben; 2. onbeduidend, nietig: de opbrengst was magertjes.

2024-04-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Magertjes

Magertjes bw. mager, karig: magertjes soppen, schraal eten; het magertjes hebben; onbeduidend, nietig.

Gerelateerde zoekopdrachten