Wat is de betekenis van Mafkojing?

2024-03-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

mafkojing

(1946) (Barg.) wijf. Verbastering van 'mafkajemin' (rotjodin)? • Hij was zó kwaad dat het mafkojing hem om de nek vasthield. (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)

2024-03-28
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Mafkojing

(Bargoens) wijf. Vermoedelijk een verbastering van mafkajemin (rotjodin). Zeg, bink, hij was zo kwaad dat het mafkojing hem om de nek vasthield. Wat een colerakaffer, hè! (H. van Aalst, Onder martieners en bietsers, 1946)

Gerelateerde zoekopdrachten