Machtspreuk
v. (-en), (eig.) gezaghebbende uit spraak ; vandaar : alles afdoende waarheid, dooddoener altijd heeft hij van die machtspreuken bij de hand ; spreek woorden zijn vaak louter machtspreuken.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-en), (eig.) gezaghebbende uit spraak ; vandaar : alles afdoende waarheid, dooddoener altijd heeft hij van die machtspreuken bij de hand ; spreek woorden zijn vaak louter machtspreuken.
M. J. Koenen's (1937)
v. machtspreuken; gezegde, dat de tegenpartij de mond moet snoeren; dooddoener: spreekwoorden doen dienst als machtspreuken.
Dr. L.M. Metz (1937)
Letterlijk een uitspraak van de bevoegde macht, dus een gezaghebbende uitspraak. Veelal gebruikt in den zin van dooddoener. Afwijzen met een machtspreuk: b.v. Nood breekt wet.
Jozef Verschueren (1930)
('macht) v. (-en) afdoende spreuk, waarheid, dooddoener; spreekwoorden doen vaak dienst als -en.
J.H. van Dale (1898)
Machtspreuk v. (-en), (eig.) gezaghebbende uitspraak; vandaar alles afdoende waarheid, een dooddoener: altijd heeft hij van die machtspreuken bij de hand; spreekwoorden zijn vaak louter machtspreuken.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: