Wat is de betekenis van maat (kameraad)?

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

maat (kameraad)

m. (-s), 1. makker, kameraad, metgezel; (mv.) matrozen; Jan Rap en zijn maat, het gemene volk; met iemand maat zijn, zeer eigen met hem zijn; 2. iemand met wie men samenspeelt, partner; 3. handlanger; gezel; 4. (als aanspreekvorm) vriend, vriendlief: wat zachter, maat!