Wat is de betekenis van Maaslikker?

2024-04-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

maaslikker

(1983) (scheldw.) gatlikker. Zie ook: je kan me de maarsj* likken. • ‘Maaslikkers, vuile sletten, hoeren!’ scholden ze tegen de groep krijgsgevangen vrouwen die voorbijliep. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

maaslikker

maaslikker - Zelfstandignaamwoord 1. aarslikker, slijmbal, kontlikker Woordherkomst samenstelling van maas en likker

2024-04-23
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Maaslikker

verbastering van aarslikker. Beem (1974) vermeldt maars als Nederlands woord afgeleid van het Jiddisch ('maarsch), zelf afkomstig van het Hoogduitse imArsch. Het scheldwoord (niet opgenomen door Beem) is wellicht een woordspeling met Maarssen in Utrecht en m’n aars (m’n kont). Er bestaat ook een verwensing kan me de maas (of maars)...

Gerelateerde zoekopdrachten