maaslikker
(1983) (scheldw.) gatlikker. Zie ook: je kan me de maarsj* likken. • ‘Maaslikkers, vuile sletten, hoeren!’ scholden ze tegen de groep krijgsgevangen vrouwen die voorbijliep. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
Marc De Coster (2020-2024)
(1983) (scheldw.) gatlikker. Zie ook: je kan me de maarsj* likken. • ‘Maaslikkers, vuile sletten, hoeren!’ scholden ze tegen de groep krijgsgevangen vrouwen die voorbijliep. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
Wiktionary (2019)
maaslikker - Zelfstandignaamwoord 1. aarslikker, slijmbal, kontlikker Woordherkomst samenstelling van maas en likker
Marc de Coster (2007)
verbastering van aarslikker. Beem (1974) vermeldt maars als Nederlands woord afgeleid van het Jiddisch ('maarsch), zelf afkomstig van het Hoogduitse imArsch. Het scheldwoord (niet opgenomen door Beem) is wellicht een woordspeling met Maarssen in Utrecht en m’n aars (m’n kont). Er bestaat ook een verwensing kan me de maas (of maars)...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: