maal, werkwoord
v./m./o. (malen), 1. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt, keer, werf: hoeveel maal, werkwoord; ten tweede male, voor de tweede keer; telken male, telkens; 2. in de verbinding te enen male, geheel en al, volstrekt: hij is te enen male ongeschikt voor deze betrekking; 3. ter aanduiding van een vermenigvuldiging: drie maal, werkwoord twe...