Wat is de betekenis van Maagdom?

2024-03-29
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

maagdom

zie aartsbisdom

2024-03-29
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

maagdom

maagdom - 1°. Maagdelijke staat. Reis v. Mandeville (ed. CRAMER) 245 [14701.Wat ik vry of wat ik streel; mijn maagdom dat blyft heel, DE vos, Kleyn Jans Konkelpotje 30 [1714]. 2°. Vrouwelijk schaamdeel, 'k He’ze bij hemen maagdom ghed en mijne vingers derin gesteken, Aant. GEZELLE [vóór 1890].

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

maagdom

reine maagdelike toestand; verwantskap, maagskap.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Maagdom

m., 1. maagdelijke, ongerepte toestand: de 'maagdom kwijt zijn, niet meer maagd zijn; 2. maagdenvlies.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

maagdom

('ma:g) m. 1. maagdelijke toestand. 2. maagdenvlies.

2024-03-29
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Maagdom

In eigenlijken zin: de staat eener maagd vóór haar huwelijk (Luc. 2 :36). Jefta’s dochter beweent met haar speelgenooten haren maagdelijken staat (Richt. 11 : 37 v.v). In Deut. 22 : 15, 17, staat maagdom voor: teeken van den maagdelijken staat, welk teeken, wanneer een man zijn pasgehuwde vrouw had aangeklaagd, dat hij haar niet...

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Maagdom

Maagdom m. maagdelijke, ongerepte toestand; — (ontl.) maagdenvlies; (spr.) den maagdom kwijt zijn, verloren, versnoept hebben, niet meer maagd zijn.

2024-03-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Maagdom

Maagdom, (eig. MAAGDDOM), m. gmv. maagdelijke-, ongerepte toestand; (ontl.) vlies van het vrouwelijk schaamdeel.

Gerelateerde zoekopdrachten