maagdom
zie aartsbisdom
Hans Heestermans (1977)
maagdom - 1°. Maagdelijke staat. Reis v. Mandeville (ed. CRAMER) 245 [14701.Wat ik vry of wat ik streel; mijn maagdom dat blyft heel, DE vos, Kleyn Jans Konkelpotje 30 [1714]. 2°. Vrouwelijk schaamdeel, 'k He’ze bij hemen maagdom ghed en mijne vingers derin gesteken, Aant. GEZELLE [vóór 1890].
Van Dale Uitgevers (1950)
m., 1. maagdelijke, ongerepte toestand: de 'maagdom kwijt zijn, niet meer maagd zijn; 2. maagdenvlies.
F.W. Grosheide (1926)
In eigenlijken zin: de staat eener maagd vóór haar huwelijk (Luc. 2 :36). Jefta’s dochter beweent met haar speelgenooten haren maagdelijken staat (Richt. 11 : 37 v.v). In Deut. 22 : 15, 17, staat maagdom voor: teeken van den maagdelijken staat, welk teeken, wanneer een man zijn pasgehuwde vrouw had aangeklaagd, dat hij haar niet...
J.H. van Dale (1898)
Maagdom m. maagdelijke, ongerepte toestand; — (ontl.) maagdenvlies; (spr.) den maagdom kwijt zijn, verloren, versnoept hebben, niet meer maagd zijn.
I.M. Calisch (1864)
Maagdom, (eig. MAAGDDOM), m. gmv. maagdelijke-, ongerepte toestand; (ontl.) vlies van het vrouwelijk schaamdeel.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: