Wat is de betekenis van Lusten?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lusten

lusten - Werkwoord 1. trek in hebben Ik zou best wel een ijsje lusten. 2. lekker vinden Lust jij spruitjes? lusten - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord lust

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lusten

lusten - regelmatig werkwoord uitspraak: lus-ten 1. het willen eten of drinken ♢ ik lust graag spruiten Regelmatig werkwoord: lus-ten ik lust jij/u lust hij...

2024-04-20
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

lusten

alles wat zijn hartje lust (begeert)

2024-04-20
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Lusten

iemand - met iemand wel een gevecht aandurven. Vaak met het bijwoord rauw.Bargoense uitdr. die al voorkomt bij Koster Henke: ik lus hem wel‘ik wil met hem vechten; ik durf hem aan’. Ook in de uitdaging ik luster wel tien zoals jij!Letterlijk bet. het ‘trek hebben in iemand’.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Lusten

v., lêste, meije; iets niet —, earne neat om jaen, earne gjin maet fan wêze, earne gjin bek op sette wolle; het graag —, der net yn spuije; zoveel van iets eten dat men het niet meer lust, jin earne út ite.

2024-04-20
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Lüsten

lusten, belust zijn; es lüstet mich, ik heb lust.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lusten

(lustte, heeft gelust), 1. zin ofwel genoegen, pleizier hebben in, believen : het lust mij niet dat te doen; hij doet wat hem lust', 2. begeerlijk zijn (voor), aanlokken : dat lust mij niet; 3. wel willen eten of drinken, houden van (spijs, drank enz.): ik lust geen zuurkool; hij lust ’em (koud), hij houdt van een borrel, hij is aan d...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lusten

lustte, heeft gelust: 1. onpers. ww. zie voorb.: het lust mij (om) te, ik heb trek, ben geneigd; hij doet, wat hem lust; 2. ietwat vero.: begeerlijk zijn, lokken: mij lust een kopje thee; 3. lust, trek, zin hebben in; verlangen: vlees, zoveel als zij lustten; zegsw. lust je nog boontjes (of: peultjes), heb je nog wat te zeggen; iem. lusten, niet ba...