lorrig
(19e eeuw) (inf.) (meestal m.b.t. geld) onbeduidend. • Wie het ééne wil, moet het andere ook willen, en gij zult toch wel niet gelooven, dat gij met een lorrige één-duizend daalders wissels zoo'n goed als Pumpelhagen op de flesch kunt krijgen?(Heinrich Ludwig Christian Fritz Reuter: Herinneringen uit mijne leerjaren...