Wat is de betekenis van lollig?

2024-04-20
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

lollig

1) (1972) (inf.) lesbisch. Van 'lollepot*'. • ‘Klootzak,’ riep Jan, ‘wist je dan niet dat dat wijf lollig is?’ Verbaasd zei ik nog met me klotekop: ‘Is ze dan een lolliepop?’ (Haring Arie: Recht voor z’n Raap. 1972) • Lollig, in de volksmond veelal: lesbisch. (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargo...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lollig

lollig - Bijvoeglijk naamwoord 1. grappig, komisch De lollige grappenmaker maakte iedereen aan het lachen. Woordherkomst afgeleid van lol met het achtervoegsel -ig

2024-04-20
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

lollig

Lichtjes dronken; aangeschoten*. Van Dale citeert M. J. Brusse: ‘als vader ‘lollig’ was, dan gaf ie ze allemaal een cent voor polkabrokken. As de lap d’r dan ziet, dan mot ze binne komme, jawel, dan krijgt ze een glaassie avekaat, o, dan zijn ze zoo lollig, die dronke dweile, zoolang as ze in de kroeg zijn... ‘k Wou nog veel liever... Eer ik met zo...

2024-04-20
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

lollig

lollig - lesbisch.

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

lollig

vrolik, baie plesierig.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lollig

bn. bw., (zeer gemeenz.) leuk, prettig, plezierig, grappig: ’t is een lollige vent; hij kan zo lollig uit zijn hoekje komen; het ging er lollig toe op die fuif.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lollig

bn., bw. (prettig, vrolijk, erg pleizierig): lollige kameraden; het ging er in die kroeg lollig toe; gmz.; zegsw. van iem. die grappig wil zijn: hij is de lolligste thuis.