lollig
...
Marc De Coster (2020-2024)
1) (1972) (inf.) lesbisch. Van 'lollepot*'. • ‘Klootzak,’ riep Jan, ‘wist je dan niet dat dat wijf lollig is?’ Verbaasd zei ik nog met me klotekop: ‘Is ze dan een lolliepop?’ (Haring Arie: Recht voor z’n Raap. 1972) • Lollig, in de volksmond veelal: lesbisch. (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargo...
Wiktionary (2019)
lollig - Bijvoeglijk naamwoord 1. grappig, komisch ♢ De lollige grappenmaker maakte iedereen aan het lachen. Woordherkomst afgeleid van lol met het achtervoegsel -ig
Marc de Coster (2004)
Lichtjes dronken; aangeschoten*. Van Dale citeert M. J. Brusse: ‘als vader ‘lollig’ was, dan gaf ie ze allemaal een cent voor polkabrokken. As de lap d’r dan ziet, dan mot ze binne komme, jawel, dan krijgt ze een glaassie avekaat, o, dan zijn ze zoo lollig, die dronke dweile, zoolang as ze in de kroeg zijn... ‘k Wou nog veel liever... Eer ik met zo...
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw., (zeer gemeenz.) leuk, prettig, plezierig, grappig: ’t is een lollige vent; hij kan zo lollig uit zijn hoekje komen; het ging er lollig toe op die fuif.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (prettig, vrolijk, erg pleizierig): lollige kameraden; het ging er in die kroeg lollig toe; gmz.; zegsw. van iem. die grappig wil zijn: hij is de lolligste thuis.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: