Wat is de betekenis van loens?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

loens

(1858) (Barg.) vals. • Op een tweede mazematte (diefstal) werd ik verschut (gearresteerd), maar met mijn loenschen (valschen) naam, en bij de princery (politie) niet bekend, liep het beter af dan ik gedacht had, en moest ik voor capti sjone (12 jaren) naar Jan van Woerden's kasteel. (Conrad Jacobus Nicolaüs Nieuwenhuis: Mijn verblijf in d...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

loens

loens - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loensen ♢ Ik loens 2. gebiedende wijs van loensen loens! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loensen loens je?

2024-04-24
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

loens

vals: ‘As ik toch meedoe?’ roept ouwe Sam. ‘Nou! as je nie loensch gokt (valsch speelt).’ ‘God laat je gezond! ouwe Sam is ’n eerlijke gabberd’, V. MAURIK10 72.

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

loens

skelerig; onopreg, skelm.

2024-04-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Loens

scheel, schuins, onecht, vals; ook: (Barg.) koperen; loens poen: vals geld; loense cassavies: valse biljetten; loens daai: valse diamant; loens sjoeve: meineed

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Loens

adj. & adv., skilich, ljoensk.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Loens

bn., bw. een weinig scheel; loens zien, van ter zijde zien.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

loens

scheel; schuin; onecht; vals; ook wel: koper. Ze [k]ijken zó loens. De loense, de schele. Een loense oksenaar, een loense brommer, een koperen ketel. Loense glimmerikken, schele ogen.