Wat is de betekenis van lijpen?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

lijpen

(1906) (Barg.) drinken, zuipen. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. 1934) • (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • (Henry Roskam: Boeven-jargon. 1948) • (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974) • (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997) • (P...

2024-04-20
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

lijpen

(jenever) drinken; zich bedrinken In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke, voor ‘drinken’. In 1955 aangetroffen in een Amsterdamse roman voor ‘zich bedrinken met jenever’. Een ‘borrel’ werd indertijd wel een lijppie genoemd. • Lekker nassen en lijpen; smoken en hun nieuwsgierighe...

2024-04-20
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

lijpen

(< lijp, scheef, naar het scheef houden van het glas?), drinken (vooral jenever): Als hij dan over de berg (dood) is volgt de dooie bruiloft. Lekker nassen en lijpen, SMIS2 64.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lijpen

(lijpte, heeft gelijpt), I. (gew.) 1. scheef zijn; 2. verkeerde vouwen of plooien hebben; 3. uitrekken, lubberen. II. 1. (gew.) pruilen, drenzende de lip laten hangen; 2. (Barg.) drinken.

2024-04-20
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

lijpen

drinken.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lijpen

lijpte, is gelijpt (Z.-N. uitrekken): dat goed is gelijpt.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

lijpen

(lijpte, heeft gelijpt), 1. verkeerde vouwen of plooien hebben; 2. uitrekken, lubberen.

Gerelateerde zoekopdrachten