Lijmerig
adj. & adv., lim(er)ich, kliemsk.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. als lijm, kleverig, traag vloeiende: lijmerige vloeistoffen; de soep is lijmerig, gebonden; 2. (fig.) traag vloeiend, slepend, langzaam: lijmerig praten.
Jozef Verschueren (1930)
bn. en bw.(-er, -st) 1. kleverig: een -e stengel. 2. traag vloeiend: -e stoffen. 3. langzaam en saai: -e zinnenspreken.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (-er, -st), 1. als lijm, kleverig, traag vloeiend: lijmerige vloeistoffen; 2. (fig.) traag vloeiend, slepend, langzaam: lijmerig praten.
J.H. van Dale (1898)
Lijmerig bn. bw. (-er, -st), lijmerig praten; met lijmerige stem, slepend, langzaam. LIJMERIGHEID v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: