Wat is de betekenis van Leutig?

2024-04-23
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

leutig

lollig Het feestcomité Leutig Petegem organiseerde zondag nog haar jaarlijkse dorpsreceptie in de fraaie tuin van de pastorij. (Het Laatste Nieuws) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 3 Vlaamsheid: 2

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Leutig

bn. bw. (-er, -st), (Zuidn.) 1. prettig, plezierig; 2. grappig; 3. lief: een leutig vogelken.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

leutig

bn., bw. (prettig, jolig, aardig): het is hier leutig, een leutige boel, plezierig.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

leutig

('leutәch) bn. en bw. (-er, -st) aangenaam, plezierig, jolig: een -e boel.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

leutig

bn. en bw. (-er, -st), (gew.) 1. prettig, plezierig; 2. grappig; 3. lief: een leutig vogeltje.

2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Leutig

LEUTIG, bn bw. (-er, -st), aangenaam, plezierig.