Wat is de betekenis van lellen?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

lellen

1) (17e eeuw) (inf.) (vooral in de verbinding: iemand aan het oor lellen: voortdurend aanporren) zeuren, zaniken. Het WNT citeert o.a. Bredero. • Een vriendelijcke spraeck daerse my me groet, Twee oochgens die de myne verclarende quellen, Een bevallich wesen in al datse doet, Vervolghende reden als sy wat sal vertellen, En 't lodderli...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lellen

lellen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord lel

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lellen

lelde, h. geleld (vervelend snappen, herhalen): iem. aan ‘t oor lellen, zaniken.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

lellen

(lellən) (lelde, heeft geleld) [klnb.] W. g. kletsen, zaniken : iemand aan 't oor, aan 't hoofd -.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Lellen

LELLEN, (lelde, heeft geleld), tot vervelens toe hetzelfde herhalen hij lag mij aan het oor te lellen. LELLING, v. het lellen, gelei.