leiband
leiband - Zelfstandignaamwoord 1. een band waaraan een kind leert lopen Woordherkomst samenstelling van leid(werkwoord) en band
Wiktionary (2019)
leiband - Zelfstandignaamwoord 1. een band waaraan een kind leert lopen Woordherkomst samenstelling van leid(werkwoord) en band
Muiswerk Educatief (2017)
leiband - zelfstandig naamwoord uitspraak: lei-band 1. aan de leiband lopen ♢ precies doen wat iemand anders zegt Zelfstandig naamwoord: lei-band de leiband de leibanden
Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)
(honden)riem Alleen: wij zouden diezelfde taal graag spreken op basis van gelijkheid, terwijl de Nederlanders ons nu behandelen als een hond aan de leiband. (De Standaard) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 6 Vlaamsheid: 2
Peter Bakema (2003)
(de, -en) - honden aan de leiband, honden aan de lijn. Het gemeenteraadslid ziet dat het politiereglement (honden aan de leiband) te vaak aan de laars gelapt wordt. - HN, 08-08-2002.
Getty Research Institute (1990)
leiband - Banden die kinderen leiden en ondersteunen bij het leren lopen. Soms van versterkte stof die is bevestigd aan de schouders en tot de enkels hangt.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), band waaraan een kind leert lopen; (fig.) hij loopt aan de leiband, hij laat zich door anderen leiden, mist de nodige zelfstandigheid.
M. J. Koenen's (1937)
m. leibanden (band, waaraan men een kind leert lopen); zegsw. aan de leiband lopen, zelfstandigheid missen.
Jozef Verschueren (1930)
m. (–en) band die het kind om het middel gedaan wordt en waaraan men het leidt om het te leren lopen : een kind aan de – houden; aan de – lopen van een vriend, een partij enz., zich door hen laten leiden.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: